Enkele bericht bekijken
Oud 19 January 2006, 18:50   #9
Chrizlybeer
Beheerder
 
Chrizlybeer's Avatar
 
Geregistreerd op: 4 January 2003
Locatie: Hel
Berichten: 4.989
Standaard

VRAAG 1. (Algemeen: B + MB)
Geef hieronder vijf kenmerken van levende systemen:
1. …................................................. ........………………..…. .
2.. .......................
3..............................
4. ….........................................
5. .................................................. ...........
Levende systemen bestaan in principe uit fysisch-chemische processen. Toch laat het leven zich niet eenvoudig reconstrueren door alle chemische grondstoffen bij elkaar te voegen en een paar dagen te wachten. Dit heeft een aantal redenen:
1. Om de moleculen van levende cellen te bouwen zijn chemische processen nodig. Om die met significante snelheid te laten verlopen zijn ….............................…… nodig.
2. Dit zijn ……..........……. . Ook zij moeten gesynthetiseerd worden. Daarvoor zijn ……................................................ ............................................... nodig, alsook kleine moleculen en ATP.
3. Voor het (re)genereren van ATP is ….......… metabolisme nodig. Een belangrijke deel daarvan hangt af van de aanwezigheid van bepaalde structuren, te weten … ..........….. Dezelfde ...............….. zijn weer nodig om de celinhoud bijeen te houden.
4. Voor de biosynthese van deze ............., maar ook van DNA, geldt dat de synthese niet zonder meer uit de lipiden, c.q. nucleotide trifosfaten kan geschieden. Er is altijd een ..................................... voor nodig.
Dit brengt ons tot twee speciale eigenschappen van het leven:
Alle bovenstaande processen moeten ............................. worden tot goed samenspel en
Nieuw leven .............................
VRAAG 2. (Algemeen: B + MB)
Microbiλle groei geschiedt vaak volgens de volgende vergelijking:
. Hierbij stelt X de concentratie cellen voor, dt een stukje tijd en  de ……. ........................…… . ksterf is de snelheidsconstante die aangeeft hoe vaak de microben sterven. Deze vergelijking is goed te begrijpen. Hij stelt bijvoorbeeld dat de toename in de tijd van de concentratie microorganismen verdubbelt, als de concentratie van de microorganismen verdubbelt. Leg uit aan de hand van de vergelijking uit waarom dit zo is: ………. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. ......................
Geef in het plaatje hiernaast bovenvermeld principe aan, door de toename te vergelijken tussen t=3.5 en 4 met die tussen t=4 en 4.5 hr. Tussen 3.5 en 4 uur neemt het aantal cellen toe van …. naar........... dus met .. ... per half uur. Tussen 4 en 4.5 uur van …. naar........... dus met .. ... per half uur per half uur. Als bovenstaande vergelijking geοntegreerd wordt in de tijd, dan vindt men:
Deze vergelijking ziet er nogal ingewikkeld uit. Waarom geeft hij dan toch een rechte lijn in bovenstaande figuur? Omdat …… .................................................. .... en

hetgeen de vergelijking voor….. .....................……… is.
Nu is de werkelijkheid wel eens anders, zoals getoond in de nevenstaande figuur. Helaas zijn de namen van de vier opvolgende fasen weggevallen bij het kopiλeren. Zou U die er bij willen schrijven?
Zou U hieronder bij elk van de vier fasen willen aangeven wat er aan de hand is met de term ( - ksterf):
In fase 1 geldt dat  .................………….., doordat …………. .................................................. ........
In fase 2 is de  hoog en ……....................,doordat …… .................................................. ......…….
In fase 3 wordt  gelimiteerd door ……………. ………. ................ of toxische producten en geldt dat…….. . en ……...... gelijk aan elkaar zijn.
In fase 4 is  gedaald tot nul en neemt het aantal levende ………............................................... .................
VRAAG 3. (Algemeen: B + MB)
Van oorsprong is de microbiologie gedefinieerd als de biologie van de niet waarneembare organismen. Hoe groot is een Bacterie ongeveer? Een Bacterie meet ongeveer ……………… ..................... Door gebruik te maken van electromagnetische straling zijn Bacteriλn wel waarneembaar. Het gaat hier om licht- en electronenmicroscopie. Tot op welk grootte deeltje is waarneembaar met lichtmicroscopie? Tot ongeveer ……………………… .................................................. ...Tot op welk grootte deeltje is waarneembaar met electronenmicroscopie? Tot ongeveer ……………….. .................................................. .....................................
Naast door dit ruimtelijk oplossende vermogen wordt het waarnemen bepaald door het contrast tussen de waar te nemen objecten en hun omgeving. Dit contrast wordt bij beide soorten microscopie aangebracht door ‘kleuring’, d.w.z. door bepaalde stoffen aan de waar te nemen objecten te binden. Waaraan moeten deze stoffen, naast bindingsaffiniteit, voldoen? Bij de lichtmicroscopie moeten zij ……………...........................……………., dwz echt gekleurd zijn, of ....................................... . Bij de electronenmicroscopie moeten zij…………………………………………………………. .......... verstrooien, dwz zware atoomkernen bevatten (metalen).
Welke vier soorten lichtmicroscopie zijn er en hoe werken zij zo ongeveer?
1. .................................................. ...................................
2. .................................................. .................................................. .................................
3. .................................................. .................................................. ..................
4. .................................................. .................................................. .................................
Welke twee soorten electronenmicroscopie zijn er?
…………............…. en ….. s.......… ………..

Als U een virus deeltje wilt bekijken, zult U dan licht – of electronenmicroscopie gebruiken, en waarom? .................................................. .................................................. ...............................................

VRAAG 4 (Speciaal: alleen MB).
Exotoxines zijn eiwitten die extracellulair worden uitgescheiden tijdens de groei van een micro-organisme. De toxines veroorzaken schade aan de gastheer op plaatsen vaak ver verwijderd van de plek van bacteriλle groei. Eιn bepaalde groep van exotoxines zijn de cytotoxines.
(i) Wat doen cytotoxines ?
.................. ............................ ............................. ............................ .............................
.................. ............................ ............................. ............................ .............................
.................. ............................ ............................. ............................ .............................
.................. ............................ ............................. ............................ .............................
.................. ............................ ............................. ............................ .............................

(ii) Beschrijf in ongeveer 8-10 regels het werkingsmechanisme van het tetanus toxine.
.................. ............................ ............................. ............................ .............................
.................. ............................ ............................. ............................ ............................. ................... ............................ ............................. ............................ ............................. .................. ............................ ............................. ............................ ............................. .................. ............................ ............................. ............................ ............................. .................. ............................ ............................. ............................ ............................. .................. ............................ ............................. ............................ ............................. .................. ............................ ............................. ............................ ............................. .................. ............................ ............................. ............................ ............................. ................. ............................ ............................. ............................ .............................

VRAAG 5. (Speciaal: alleen B)
De wetenschap Biologie gaat onder meer over het probleem hoe je kunt leven. Door de toegankelijkheid van alle niches op deze planeet blijkt dat zo’n beetje alles wat mogelijk is, voorkomt (en verrijkt kan worden). Zo kan leven, dankzij de evolueerbaarheid van de enzymen vrijwel elke chemische stof in elke ander stof leren om te zetten.
Wat kan het leven echter nooit voor elkaar krijgen?:
Probleem 1. ...................................... ............................ ............................
Probleem 2.. ...................................... ............................ ............................
Probleem 3.. ...................................... ............................ ............................
Dit zijn daardoor eigenschappen/type stoffen waar de balans voor moet kloppen in de zin dat er voldoende van moet worden opgenomen voor de groei (het kan niet aangemaakt worden). Voor ιιn van deze geldt niet dat de balans precies moet zijn, maar is de situatie zelfs nog slechter. Welke is dat? Dat is ..................................... ............................ En hoe luidt de wet die maakt dat dit een probleem kan zijn? ...................................... ............................ ............................ .................................................. ...................................
De fotoautotrofe purpur (zwavel) bacteriλn lossen deze problemen als volgt op:
Probleem 1. ...........balans: ........................... ............................ ..................................... ............. ..................................... ............................
Probleem 2. .............balans: ......................... .................................................. ............... .................................................. ................
Probleem 3. ...............balans: .................................................. ......................................... .................................................. .................. .................................................. ................ .

VRAAG 6 (Practicumvraag: B + MB)
A: In ιιn van de practicumexperimenten, entte U Micrococcus aureus, Escherichia coli en Bacillus cereus loodrecht op reeds gegroeide Penicillium notatum. Indien U hierbij de volgorde van handelingen zou omdraaien, d.w.z. eerst de drie bacteriestammen langs een streep enten, en dan na ιιn nacht bebroeden de plaat omdraaien en loodrecht op de bacteriegroei de Penicillium notatum enten, wat verwacht U dan van het uiteindelijke resultaat op de bacteriλle groei als na drie dagen de schimmel is uitgegroeid?
Antwoord: ………….. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. ....................
B: Bij het practicumexperiment 4 ontstonden ophelderingszone's in het bacteriedek op de platen, door het opbrengen van de P22 faagsuspensies. Indien waargenomen zou zijn dat een aantal losliggende kolonies van Salmonella S802 binnen die ophelderingszones toch tot ontwikkeling waren gekomen, hoe zou U dan handelen om dit de volgende keer te voor¬komen?
.................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................
C: Je hebt met een geel puntje een monster genomen uit een ophelderingszone die na het opbrengen van een druppel met faag P22-suspensie op een bacteriedek van Salmonella en na overnacht incubatie in de broedstoof verkregen is. Dit monster heb je geresuspendeerd in 0.5 ml fysiologisch zout. Om de faagtiter van deze suspensie te bepalen heb je een decimale verdunningsreeks met fysiologisch zout gemaakt en 50 ΅l van elk van de drie hoogste verdunningen (105, 106 en 107) gemengd met 0.2 ml van een Salmonella-cultuur en 5 ml slappe agar. Vervolgens heb je dit mengsel uitgegoten over bouillonagarplaten en de volgende morgen zie je het volgende resultaat:










a. Welke levensvorm stelt de lichtgrijze kleur voor op alle drie de platen? ................................. b. Wat stelt de donkergrijze kleur voor? ........................................ c. Hoe worden de lichtgrijze 'cirkeltjes' op de rechtse plaat ook wel genoemd? .......................................d. Bereken hieronder de faagtiter (aantal fagen per ml) in een aantal duidelijk aangegeven stappen:
.................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .................................................. .....
__________________
Kijk.... Poep.... Poep is mooi.... Jij bent niet mooi....
Chrizlybeer is offline   Met citaat antwoorden