Onderwerp: Slaap Probleem
Enkele bericht bekijken
Oud 14 April 2006, 23:29   #1
Wentelteefje
Guest
 
Berichten: n/a
Standaard Slaap Probleem

Ik kijk uit over een van de beste markten van de wereld. Ik loop de trappen af, ga naar buiten, koop allerlei lekkere dingen én een grote bos bloemen voor mezelf.
Ik ben zo opgewonden en gelukkig: eindelijk ben ik begonnen met het op papier zetten van een ruwe schets voor mijn eerste speelfilm.
Het is warm en ik lunch op het dakterras. Tijd voor een siësta. Ik heb zin om in mijn blootje in de zon te liggen. Hier, zo hoog boven de huizen, kan niemand me zien. Ik trek al mijn kleren uit en droom weg in de lentezon. Beneden me hoor ik de Italiaanse marktkooplui hun waren aanprijzen. De telefoon gaat maar ik heb geen zin om op te staan - dat heeft ook geen zin, want dit is niet mijn eigen huis.

Als ik net achter mijn laptop zit gaat opnieuw de telefoon. En weer. Laat ik maar opnemen.
Het is Boris, onze manager.
Ik hoor het direct aan zijn stem. 'Wat is er gebeurd?' vraag ik.
'Luca is dood... En Dieter...'
Alles wordt stil. Mijn hersens beginnen heel hard te draaien. Ze draaien in de war. Ze draaien maar raken niets. Er komen geen gedachten.
Ik zeg: 'Mag ik je over vijf minuten terugbellen?'

Ik weet niet meer wat ik denk. Ik denk niet. Ik pak een papiertje en schrijf:

Je bent dood, zeggen ze.
Ik geloof het niet.

Ik kijk naar het briefje. Ik weet dat het waar is wat daar staat. Ik weet maar ik weet niets. Mijn geest vernauwt en verbreedt zich op hetzelfde moment. Ik voel en zie niets. Ik voel en zie alles tegelijkertijd.
Ik handel als een robot en bel terug. Ik luister.

Jij, mijn allerliefste, mijn Luca, bent verdronken in de rivier, samen met Dieter. Gisteren al.
Ik ken de plek waar Boris het over heeft: de romantische watermolen aan de Franse rivier waar we een paar jaar geleden heerlijk hebben gevreeën bij de open haard.
Wat moet ik doen? Moet ik mensen bellen?

Ik probeer en probeer en probeer. Niemand is thuis. Ik moet met iemand praten. Ik moet vertellen dat je dood bent. Niemand die ik ken hier in Turijn neemt de telefoon op.
Ik bel mijn ouders.
Mijn moeder gilt. Ik heb haar nog nooit zo horen gillen, ze kan me niet troosten, het is de eerste keer in mijn leven dat ze me niet kan helpen.

Eindelijk heb ik je moeder aan de lijn. Ze is blij verrast me nu al te horen, ze verwacht me pas vanavond bij het eten.
Ik antwoord in mijn gebrekkig Italiaans: 'Luca - barca - morte.'
Ze krijst. De hoorn valt op de tegelvloer. Ik hoor haar schreeuwen en rennen door het huis.

Ik kom de keuken van mijn schoonouders binnen, de tafel is gedekt. Er staat een vergeten schaal gegrilde aubergines met tomaat, mijn lievelingsgerecht. Uit mijn mond stromen woorden, Italiaanse woorden, woorden die ik nooit wist: ik weet ze nu en gebruik ze.
Je moeder en ik kijken elkaar aan. Ze vraagt wat ik wil dat er met je gebeurt.
Ik weet direct wat ik moet doen - ik kan haar niet nogmaals haar zoon ontnemen. 'We houden een ceremonie bij ons in Amsterdam en de begrafenis doen we hier.'

Ik lig in een couchette in de trein, samen met jouw ouders. In de coupé vóór de onze is een feestje aan de gang, achter ons een groep schreeuwende Chinezen. Wij liggen stil. We praten niet. We bewegen niet.

Johanna, mijn beste vriendin, en Boris, onze manager, staan ons op het station op te wachten, ze zijn vannacht naar Frankrijk gevlogen. Zo veel jaren al werk ik met Boris aan theaterprojecten over de hele wereld, het is heel gewoon om elkaar zomaar ergens op een onbekende plek in een ander land te zien. Maar nu - jullie zijn dood, twee mensen uit ons vaste team.
Johanna komt naast me staan en dat geeft me kracht. Ik kijk Boris aan en zeg: 'We wilden toch een grote verandering in De Groep?'

Ik pluk een geel bloemetje van een struik en loop het mortuarium in. Ik wil zo lang bij je kunnen blijven als ik wil: laat iedereen maar voorgaan, ik ga als laatste. Jij bent dood - wat is dat? Ik moet mezelf trainen - eerst wil ik Dieter zien, eerst wennen aan die dood.
De schuifdeuren tussen beide rouwkamers zijn niet goed gesloten, ik hoor en zie je moeder op iets afvliegen. Ik sluit de deuren. Nog niet. Nog niet. Ik wil je nog niet zien, mijn lief.
Daar ligt Dieter, twee meter lang. Groot en dood. Heel erg dood, in een lelijk wit ziekenhuishemd, strak om hem heen. Ik raak hem aan. Hij is hard en koud, heel erg koud.
Iedereen is geweest. Nu ik. Ik loop door een gang met bakstenen muren naar de kamer. De zon schijnt door de daklichten. De deur staat een beetje open. Daar lig je, in net zo'n belachelijk wit hemd.
Ik raak je aan. Het is zo gemakkelijk. Ik ruik je. Je ruikt heerlijk. Je rook altijd heerlijk, maar nu, na twintig uur op de bodem van de rivier, ruik je naar helder water.
Je hebt een schaafwond op je wang.
Ik wrijf je oor net zo lang tot hij weer warm is. Je hebt grijze haren tussen je zwarte lokken, die had je niet eerder.
Ik kus je. Je kust niet terug. Ik kus je weer, je neus, je mond, je ogen.
Als ik mijn lippen van je oog neem gaat dat open. Ik schrik. Leef je nog? Maar het oog kijkt niet, het staart me aan. Het maakt me bang.
Doodstil lig je op de roestvrijstalen baar. Voorzichtig duw ik je oog weer dicht. Er komt een traan uit. Beeld ik me het in of heb ik te hard geduwd? Nee, het is werkelijk een traan. Is dit traanvocht of is het rivierwater?
Mijn hand glijdt over je lijf - ik wil je zien, ik wil je mooie blote lijf zien, je buik en je benen, je aanraken en strelen als altijd. Ik probeer het vreselijke witte hemd van je af te trekken, maar het zit strak om je heen genaaid.
Wat hebben ze met je gedaan, Luca, hebben ze je opengesneden? Wat is er met je gebeurd? Wat is er van je over? Waarom mag ik er niet bij? Ik trek aan de stof maar ik krijg die niet los.
Ik wil je tanden zien, ik open je lippen- Een stomp in mijn maag. Je tanden zijn aan elkaar genaaid, met wit garen in grote grove steken, zomaar door je vlees geprikt. Jij, die na twee jaar een beugel eindelijk weer durfde lachen...

Naast het bed waar je sliep, alsof je even bent opgestaan om te plassen, ligt je horloge. Mijn laatste verjaardagscadeau aan jou. Jij vond het fantastisch en ik vond het lelijk met al die knopjes en metertjes. Ik doe het om mijn pols. Ik zal het nooit meer afdoen.
De telefoon rinkelt maar door. Ik moet adressen geven, beslissingen nemen, waar, wat, wanneer. Je paspoort is zoek en zelfs een lijk mag in het Europa zonder grenzen niet zonder paspoort reizen.

Ik loop langs de rivier. Ik heb het koud. Ik kijk naar het water, het stille, rustige water, dat net om de hoek, bij de watermolen, één kolk heeft. Ik ben bang, bang dat ik cynisch zal worden, en dat wil ik niet.
Ik gooi een groot stuk droog hout in de kolk - ik wil zien wat er gebeurt, ik wil de kracht van het water zien. Het hout wordt naar beneden gezogen en weer omhooggeperst, en weer naar beneden en weer omhoog, en weer weg en weer omhoog. Voor mijn ogen verandert het stuk hout in jouw lichaam: ik zie je lichaam weggezogen worden en weer omhooggeduwd, ik zie de kracht van het water, de vernietigende kracht, ik zie dat de natuur hier veel en veel sterker is dan de mens. Al is die mens nog zo sterk.

Buiten de watermolen groeien grote rode bloemen aan een struik. Ik heb ze nooit eerder gezien, weet niet hoe ze heten. Ik pluk er één voor elk jaar dat je leefde.
Ik sta naast de oude watermolen bij de barrage in de rivier, waarin die ene kolk gewelddadig draait. Eén kolk in een stille rivier. Eén kolk, door mensen gemaakt. Eén kolk, bedoeld om de watermolen te laten draaien, om graan te malen, om brood te kunnen bakken, om mensen in leven te houden - die ene kolk heeft jou doodgemaakt.
Ik gooi de rode bloemen heel voorzichtig, één voor één, in het water. Ze blijven drijven, ze zijn te licht en worden niet weggezogen. Over elk jaar van je leven zeg ik iets - nare dingen, mooie dingen, alles wat ik van je weet vertrouw ik toe aan de kolk waarop de bloemen drijven.

We eten rode linzen en ik heb het koud.
  Met citaat antwoorden