[blabla1993]

je1 (pers.vnw.)
1 2e pers. enk., niet-nadrukkelijke subjectsvorm van 'jij' => jij
2 2e pers. enk., niet-nadrukkelijke objectsvorm van 'jou' => jou
3 men

je2 (bez.vnw.)
1 2e pers. enk., niet-nadrukkelijke vorm van 'jouw' => jouw
2 de of het beste [met nadruk]

aan·stel·len1 (ov.ww.)
1 in een zekere functie plaatsen => aanduiden, aanwijzen, benoemen, designeren

aan·stel·len2 (wk.ww., zich ~)
1 zich op overdreven wijze uiten => acteren, komediespelen, toneelspelen

dus (bw.)
1 blijkens het voorgaande => daarom
2 [archa.] zo

ge·woon1 (bn.)
1 gebruikelijk, algemeen aangenomen => courant, gangbaar, gemeen, habitueel, normaal, ordinair, regulier, standaard; <=> ongewoon
2 van de meest bekende soort
3 niet opvallend, alledaags <=> ongewoon
4 vertrouwd met => gewend

ge·woon2 (bw.)
1 gewoonweg

soms (bw.)
1 op sommige ogenblikken, bij sommige gelegenheden => af en toe, /bij/met/ tussenpozen, bij tijden, bij tijd en wijle, bijwijlen, occasioneel, somtijds, van tijd tot tijd, weleens, zo nu en dan
2 in enkele gevallen => een enkele keer
3 misschien

Hoe moeilijk kan het zijn.