Nominativ: onderwerp, gezegde
Genitiv: bijvoeglijke bepaling ('van'), na bepaalde voorzetsels (trotz, diesseitz, jenseitz,...)
Dativ: meewerkend voorwerp, na aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber, na bepaalde werkwoorden
Akkusativ: lijdende voorwerp, na bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang, na bepaalde werkwoorden
Wechselpräpositionen: in, auf, hinter, unter, ... (voorzetsels die een beweging uitdrukken):
* + Dativ: wo? wann? plaats en datum
* + Akkusativ: wohin? richting, ook figuurlijk
|